Staartpennen


Het is niet bij die ene ochtend gebleven. Daags erna klim ik opnieuw omhoog langs de verraderlijke rotswand, later in de week zal ik dat nog eens doen. Zonder Madden.
  De nesten laat ik ditmaal links liggen, het is me te doen om observaties van aan en afvliegende vogels. Ik klim naar een enorme kei die hoog tegen de wand ligt, met een afgeplatte bovenzijde van waaraf ik zicht heb over een fors deel van de steile, pokdalige steenhelling.
  Keerkringvogels vliegen vanaf het nest in strakke lijn de zee op waar ze vliegende vissen bejagen. Ze zijn optimaal ontworpen voor het zeeleven, voor vliegen en plonsduiken, niet voor mobiliteit op het land. Het is een uitdaging en een kennelijk lastige opgave om zo dicht mogelijk bij het nest te landen. Sommige vogels zie ik tot wel tienmaal toe een nieuwe landingspoging inzetten, voordat ze bijna verticaal flappend met wild bungelende staart langzaam naar voren tussen de keien verdwijnen.
  Vooral die staart trekt aandacht. Door afbeeldingen in boeken kreeg ik de indruk dat de twee opvallende verlengde staartveren stevig en stug zouden zijn. Het tegendeel is het geval: de pennen zijn bijzonder flexibel. Ze krullen, bungelen of wervelen als koorden achter de vogel aan, ze vormen zich naar zijn bewegingen. In een rechtlijnige, doelgerichte vlucht steken ze recht naar achteren, tijdens een landing dansen en kronkelen ze omlaag, en in het nest kunnen ze om de vogel gekruld zijn als een kattenstaart. Alles even gracieus.