Rifgriel


Omdat hij me consequent mister Berry noemt, noem ik hem mister Putu. Nogal krampachtig zit ik bij hem achterop de motor, bang dat ik eraf zal glijden. Dat ligt minder aan Putu's rijstijl dan aan de bonkige zandpaden die met diepe sporen zijn doorsneden. Deze wegen lijken me de levensduur van zijn Honda aanzienlijk te bekorten.
  Vanuit Banyuwedan (Bali) hobbelen we naar een garnalenkwekerij. Daar krijgen we van een breed grijnzende bewaker toestemming om op het terrein naar vogels te zoeken. Bij een ingetogen Hindoestaans tempeltje aan het strand houden we halt.
  Rond de restanten van een mangrovebos zien we tal van vogelsoorten, waaronder vluchtige Indische talingen, endemische eendjes. Maar geen rifgriel, de grootste griel ter wereld, die zich beperkt tot Zuidoost-Azië en Noord-Australië. Die zou hier toch zitten.
  Op drie andere plekken steken we dwars door een vlakte vol zoutpannen met steltkluten naar het strand. Daar vinden we er ook geen.
  We parkeren bij een mangrovenkwekerij. Heel ironisch. Honderd meter verderop moeten de mangroven wijken voor zout en garnalen.
  Afijn. Vanuit een mangroverand klinken dan eindelijk de hoge bosruiterachtige tonen van een rifgriel. Die daarna snel lijken te verwijderen. Het zal toch niet? Als we een hoek omsnellen en vrij uitzicht krijgen zien we hem op een stenig eilandje in de verte staan. Sidderend in de zon. Met een norse uitdrukking staat-ie te wachten totdat wij weer opkrassen.